Hoe constateer je dat deze dieren en planten leefden in een tijd dat de mens er nog niet was? Dat is een conclusie die sommigen (waaronder waarschijnlijk de meeste evolutiewetenschappers) trekken uit het feit dat deze dieren en planten in een andere laag in de aarde zijn aangetroffen dan mensen. Ze gaan dan uit van de veronderstelling dat een aardlaag een heel tijdperk (miljoenen jaren) gescheiden is van een andere aardlaag en dat dat over heel de aarde zo is. Maar anderen (scheppingswetenschappers) denken dat er tijdens de zondvloed en andere catastrofen deze aardlagen veel sneller zijn opgebouwd, dus dat deze dieren en planten wel degelijk met mensen samen hebben geleefd.
Je noemt: “Bovendien blijken de aardlagen waarin deze dieren worden teruggevonden zeer oud te zijn.” Dat deze aardlagen zo oud zijn is onderdeel van de theorie van de evolutiewetenschappers. Scheppingswetenschappers betwijfelen dat. Om te meten hoe oud iets is, moet je ergens mee kunnen vergelijken. Scheppingswetenschappers hebben ander vergelijkingsmateriaal dan evolutiewetenschappers en kunnen de aardlagen dus ook veel jonger uitleggen. Ook bij een meetmethode als koolstof-14, die uitgaat van een bepaalde regelmaat die nu in de natuur te vinden is, zijn er vraagtekens te plaatsen omdat ook deze regelmaat niet altijd zo geweest hoeft te zijn en beïnvloedt wordt door andere factoren.